Rubberlaarzen 4
(naar aanleiding van het gelijknamige verhaal van Karl Ove
Knausgard, Herfst, blz.121)
Het verhaal over de brandende laarzen heb ik vaak verteld aan collega’s als leuke anekdote. Een succesnummer, maar dat moet voor een groot deel komen door de manier waarop ik het verhaal vertel. Op papier is het niet buitengewoon grappig. Een ander verhaal, dat zich een dag later afspeelt, heb ik nog nooit aan iemand vertelt. De basis is steeds hetzelfde. Een bleue jongen van achttien, weinig levenservaring en beschermd opgegroeid, doet wat hem gezegd wordt terwijl zijn eigen inschatting is: “Dit lijkt mij niet zo verstandig.” De rebel die ik was op school, was nergens meer te bekennen.
Het verhaal over de brandende laarzen heb ik vaak verteld aan collega’s als leuke anekdote. Een succesnummer, maar dat moet voor een groot deel komen door de manier waarop ik het verhaal vertel. Op papier is het niet buitengewoon grappig. Een ander verhaal, dat zich een dag later afspeelt, heb ik nog nooit aan iemand vertelt. De basis is steeds hetzelfde. Een bleue jongen van achttien, weinig levenservaring en beschermd opgegroeid, doet wat hem gezegd wordt terwijl zijn eigen inschatting is: “Dit lijkt mij niet zo verstandig.” De rebel die ik was op school, was nergens meer te bekennen.
Zorgden de lekke laarzen vol benzine nog voor een stoere
ontploffing, mijn eigen lekke laarzen zorgden voor een implosie van het
zelfbeeld dat ik aan het boetseren was. Zoals op de lagere school, waar wij na
een uurtje ‘vrij kleien’ onze scheppingen, hoe fraai ook soms weer tot een vierkante homp moesten stampen,
kuiltje er in drukken met onze duimen, het kuiltje onder de kraan vol laten
lopen met water, in de grote zinken ketel, ketel terug in het materiaalhok:
tabula rasa. Tot zo ver de beeldspraak. On
with the story.
Op de derde dag van mijn werkende leven gaan wij niet
naar het natuurgebied, maar naar de rand van het Grevelingenmeer. Wij werkten
nu op een terrein van jonge aanplant. Bomen van vijf jaar en ouder. Dit moest
een bosrand voorstellen. Geen tuin, geen park. De mens probeert natuur te
scheppen. Ik vind het een beklemmende en verwarrende omgeving. De dunne
boompjes waren geforceerd ongedwongen geplant. Echt en nep tegelijkertijd.
De jongen met de bril is er vandaag niet bij. Daardoor stijg ik in
de pikorde en mag zijn taak overnemen. Samen met Charan, een Hindoestaanse Surinamer,
draag ik een kist met dynamiet en ontstekingsdraad. Deze man is zwijgzaam en
kijkt scherp uit zijn ogen. Hij draagt een ringbaardje in in zijn hele houding
heeft hij iets van een militair. Hij lijkt mij beschaafder dan de andere
mannen, waar alleen maar platvloerse onzin uitkomt.
Hij vraagt mij waarom ik niet op school zit. Ik vertel dat ik
avondschool VWO doe. O, dat is heel goed. Als je kunt leren, moet je dat vooral
doen. Dan kun je meer geld verdienen en hoef je niet je hele leven door de
modder te sjouwen. Hijzelf is ook met avondstudie bezig, iets technisch. Hij is
niet van plan dit werk zijn hele leven te blijven doen. Ik toch ook niet? Met
zijn donkere ogen, kijkt hij mij streng aan. Ik beloof hem dat ik mijn best zal
doen.
Charan overhandigt mij een rol draad. De mannen die de gaten
boren, zijn al voor ons uit gegaan. Zij zijn
niet meer te zien. Alleen hun stemmen hoor ik nog. Soms gelach. Het
heeft de hele nacht geregend, maar nu is het droog. Stammetjes en takken zijn
donker, bijna zwart van het vocht. Zomer en herfst verdelen de kleuren van de
bladeren in groen en geel. De kleuren zijn hard en lijken kunstmatig door het
zonlicht dat door het egale dunne wolkendek schijnt, zoals een zaklamp door een
laken.
Vandaag doen we geschakelde ontploffingen. Het dynamiet moet met
ontstekingsdraad aan elkaar geknoopt worden. Ik moet met de spoel het draad
afrollen tussen de putten met dynamiet. Dat is niet zo’n zware klus als met
grindzakken sjouwen. Wel moet ik de hele tijd diep gebukt lopen om te voorkomen
dat de draad in de takken verstrikt raakt. Charan verbind de draad met het
dynamiet en dan heb ik even rust, want zodra hij klaar is, komt hij weer naast
mij lopen. Zegt zo nu en dan wat tegen mij. Of kijkt alleen maar naar mij met
zijn priemende blik. Of denk ik dat maar? Ik moet met de spoel gebukt achteruit
lopen en niet te hard anders trek ik de draad los uit de laatste put. Het voelt
vernederend om zo gezien te worden door iemand die trots en zelfbewust naast
mij loopt. Wat ik moet doen is niet zo moeilijk, maar omdat ik niet veel gewend
ben en van nature wat onhandig, kost het al mijn mogelijke concentratie. Als
hij mij een vraag stelt, heb ik moeite om te antwoorden en tegelijkertijd door
te lopen. Ik ben blij dat mijn vriendin en mijn vrienden mij zo niet kunnen
zien. Die zijn nu allemaal bezig met hun nieuwe opleiding. Nieuwe dingen leren,
een andere stad, nieuwe mensen, nieuwe vrienden.
Ik was uitgeloot voor de School voor Journalistiek en ik deed
avondschool VWO met mensen die allemaal veel ouder waren dan ik. En ik was zo
verlegen dat ik moeilijk contact maakte en niemand nam de moeite om het ijs
voor mij te breken. Overdag maakte ik mijn huiswerk, schreef gedichtjes en
tekende strips. Om wat geld te verdienen wilde ik ook af en toe werken via het
uitzendbureau. Ergens op een kantoor in de Rotterdamse haven of Europoort.
Ervaring opdoen met de internationale handel en mijn talenkennis in de praktijk
uitbreiden.
We komen bij een klein watertje. Het water is helder, ik zie de
waterplanten op de bodem. In het midden is het ongeveer een halve meter diep
schat ik. De draad moet recht naar de overkant van het water. Ik loop naar de
rand van het water en kijk nog eens goed. Nee, veel te diep. En bovendien, met
die gaatjes in mijn laarzen is twintig centimeter al fataal. Maar het maakt
niet uit. Ik kan makkelijk om het water heen lopen. Het is een uitstulping van
een klein vennetje. Charan die een paar meter achter mij aan komt lopen, ziet
mij uitwijken van mijn lijn en roept:
Wat doe je nou man! Dat water is zo ondiep, daar kan je makkelijk recht doorheen
gaan!
Overdonderd door zijn plotselinge stemverheffing draai ik mij om
en loop terug naar de plek waar ik heb staan kijken. Ik durf niet te zeggen dat
mijn laarzen lek zijn en misschien heb ik ook wel de diepte verkeerd ingeschat.
Charan doet dit werk al jaren dus die zal het wel weten. Even aarzel ik, maar
ik durf het echt niet te zeggen van die gaatjes in mijn laarzen. Alsof ik
mijzelf daarmee zal ontmaskeren.
Dat hij mij later tegenover de anderen voor lul zal zetten omdat
ik met kapotte laarzen naar het werk ben gekomen. Ik weet trouwens ook niet
zeker dat de laarzen lek zijn. Mijn moeder heeft dat wel gezegd, maar mijn
sokken zijn tot nog toe droog gebleven en ik heb toch al twee dagen door nat
hoog gras gelopen en ik zakte soms tot over de enkels in de modder weg.
Ik besluit het er op te wagen. Maar al bij de eerste stap voel ik
het water langs mijn hielen stromen. In een poging de schade beperkt te houden,
probeer ik zo snel mogelijk naar de overkant te lopen. Tevergeefs. Voor ik het
weet, lopen mij laarzen helemaal vol en sta ik tot mijn knieën in het water.
Wat doe jij nou, idioot! roept Charan en hij kijkt erbij alsof ik
net mijn oor heb afgesneden.
De rest van de dag heb ik ijskoude voeten. Mijn sokken zijn nog
steeds niet droog als ik laat in de middag thuiskom. Het zal het einde
betekenen van mijn weinig veelbelovende carrière als veldwerker. Dat mijn
laarzen lek zijn, doet er niet meer toe.
Izaak
Reacties
Een reactie posten