Maart

Het is maart. Grauw, regenachtig en koud. Wel zijn de sneeuwklokjes, narcissen en krokussen al bovengronds. Vanochtend toen ik om vijf uur wakker werd, kon ik niet meer in slaap komen, spreeuwen of merels waren met hun concerten bezig. Zij zingen lente. Lengende dagen. Kruidige geuren van grassen en bloemen., De zon op je huid. De eerste zwoele avond. Een tuinfeest.

Er kan nog sneeuw komen. Jaren geleden bracht ik de kinderen een week lang met de slee naar school. Het was de laatste week van maart. De gebruikelijke uitdrukking luidt dan: Maart roert zijn staart. De afgelopen dagen was er echt sprake van maartse buien. Van akelig koude stortregens tot te verwaarlozen spatjes met een windstille mildheid. Het befaamde maartse licht heb  ik nog niet gezien. Dat harde strijklicht wat zulke donkere schaduwen werpt. Het is een melancholiek en soms zelfs somber stemmend licht. Ik weet niet precies waarom dat zo is. Het zou er mee te maken kunnen hebben dat dit vroeger de dagen waren dat je langer buiten kon spelen en dat je dan merkte dat jij en vrienden in de winter onmerkbaar maar onmiskenbaar een beetje gegroeid, een beetje veranderd waren. Wat in de herfst nog geweldig was, voldeed niet meer. Dat fantasiespel waar je zo naar terugverlangde in de donkere winterdagen – als we straks weer buiten gaan spelen, als het lekker weer wordt, dan gaan we weer…- maar dat werkt niet meer. De magie is verbroken. Het is tijd voor nieuwe spelletjes, nieuwe verhalen, nieuwe fantasie. En dus is er even leegte, misschien zelfs verveling. Wat zullen we gaan doen? Nee. Nee. Geen zin in. Laten we wat anders gaan doen. Wat dan? Heimwee. Hoe kunnen we ooit weer iets verzinnen dat zo leuk is?

Het kwam natuurlijk altijd weer goed. Maar je werd je wel bewust van tijd. Verandering. Vooruitgang gaat altijd gepaard met verlies. Afscheid. En veel later pas: Nostalgie. Je kunt niet je hele leven cowboytje blijven spelen.

Het gezang van de merels en spreeuwen had ik toen nog niet gehoord. Ik sliep in die tijd heel vast en werd pas wakker als het echt tijd was om op te staan en naar school te gaan. Dit veranderde tijdens mijn eerste studiejaar, waarin langzaam maar zeker de dag plaatsmaakte voor de nacht. Ik studeerde Nederlands, had in november onverwachts een kamer aangeboden gekregen en in februari had ik mijn eerste studiepunten nog steeds niet gehaald. Met een studievriend had ik inmiddels wilde plannen om cabaret te gaan maken en en passant zouden wij de Nederlandse literatuur ook nog even opschudden met enkele geniale meesterwerken, in zowel roman- als poëzievorm. Ideeën genoeg en plannen werden gesmeed, meteen na afloop van college in kroegen waar steeds vaker de koffie werd overgeslagen. En als in onze uitverkoren kroegen de bel was geluid, togen wij naar het studentenhuis van mijn kompaan, maakten een tussenstop bij de patatchinees op de hoek voor een familiezak en een paar halve liters Heineken. En zo sloegen wij steeds diepere gaten in de nacht. Hardop dromend van roem, aanzien en grootse prestaties.

Ik had mij er al vroeg in het nieuwe jaar bij neergelegd dat ik het hele eerste jaar over zou moeten doen, ik overwoog over te stappen naar de School voor Journalistiek, waar ik na een paar jaar te zijn uitgeloot nu direct aangenomen zou worden, en ik besloot mij tot de zomer alleen nog maar aan de kunsten te wijden. In mei zouden we een half uur spelen op een theaterfestival en daar was ik helemaal van vervuld. Nu zou het echte leven gaan beginnen!

Ergens in die tijd moet het geweest zijn dat ik van de nacht naar de ochtend fietste in een roes van alcohol en scheppingsdrang – er hing een dichte mist en de lucht was zwaar van de geuren van een ontluikende lente – en ik plotseling uit mijzelf wakker werd geschud door het heldere en vrije gezang van de vogels, verspreid over de stad las sterren over de hemel. Een onzichtbaar spel van vraag en antwoord in een ruimte die geen begin en einde leek te hebben.


Izaak

Reacties

Populaire posts van deze blog

De Trompetnarcis

Paasvuur