Rubberlaarzen 2

(naar aanleiding van het gelijknamige verhaal van Karl Ove Knausgard, Herfst, blz.121)


De aarde schudt, een vierkante meter weiland vliegt een halve meter de lucht in, daar waar de springlading is aangebracht, en breekt in stukken. De andere jongen en ik kijken elkaar aan en glimlachen. Dat was wel gaaf, zegt hij. Bij de andere ontploffingen zaten de explosieven veel dieper in de grond en merkte je er bijna niets van, behalve de diepe gaten die wij moesten vullen met een soort absorberend grind. Of wij, ik dan. De andere jongen  mocht helpen met de gast die de springladingen plaatste en tot ontploffing bracht. Zijn spullen dragen en zo. Een beetje helpen met de draadjes. Ik mocht hem niet zo, omdat hij mij veelal negeerde en aansluiting bij de mannen probeerde te zoeken. Terwijl ik het zware werk moest doen. Zakken grind van vijfentwintig kilo legen in de boorgaten. Soms gingen er wel meer dan vijf zakken in één gat. Daarna moest ik met de kruiwagen weer teruglopen naar de tractor waar een sadist die Arie heette steeds vier zakken van de aanhanger in mijn kruiwagen gooide, ook als ik zei dat het met drie al zwaar genoeg was.
“Je bent toch geen mietje?” zei hij.
Nee, en hij had een gemene rotkop. Blond sluik haar, een vlassig snorretje en een scheef gebit in een van nijd scheefgetrokken mond. Hij zal zelf ook wel veel gepest zijn.

Het was mijn tweede baantje en toen het uitzendbureau mij belde voor ‘veldwerk’ had het interessant geklonken. Het deed mij denken aan verhalen van mijn vader, die in Wageningen Bosbouw gestudeerd had en die van jongs af aan  lid was geweest van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Maar in plaats van ontspannen vogeltjes en bloemblaadjes te tellen, liep ik met een loodzware kruiwagen de vegetatie van een beschermd natuurgebied te vertrappen. De gaten werden steeds verder van de tractor geboord en het terrein werd steeds ruiger met laag en hoog struikgewas. Veel distels ook. Soms hield ik de kruiwagen niet meer en kieperde hij om. Moest ik de zakken er weer in tillen. Op een gegeven moment had ik het zo gehad, dat ik de kruiwagen zo neerzette zodat ik hem als een soort ouderwetse strandstoel kon gebruiken en met de zon op mijn gezicht at ik rustig een Mars die ik van thuis had meegenomen. Toen ik de volgende vier zakken kwam halen keek Arie mij achterdochtig aan.
“Dat duurde lang.”
Ik dacht dat hij de klere kon krijgen en scheepte hem af met een laconiek excuus.

Ik loop naar de krater die veroorzaakt is door de ontploffing. Het gat in de kleigrond is niet zo diep. Twee zakken grind is genoeg. Met een spade schep ik opgevlogen kluiten en plaggen gras bovenop het grind. Met de hakken van mijn laarzen druk ik de plaggen aan. Het is vier uur en het werk zit er bijna op. “Kom, gaan we even bij de professoren kijken.”, zegt de jongen met de grote bril. We lopen naar de vrachtwagen met de grote wielen en de rare vierkante bak met twee kleine raampjes er in. De vrachtwagen is met vier metalen poten vastgezet op het asfalt, zoals een caravan op de camping. Ik heb deze vrachtwagen gisteren de hele dag niet gezien. Nu staat hij vlakbij he weiland op de dijk.

De vierkante bak blijkt een soort controlekamer. Er zitten drie mannen in, die iets beschaafder ogen dan mijn voorman en zijn bende. De professoren kijken naar schermen waar allerlei groene lijnen en cijfers op te zien zijn. Uit een printapparaat rolt een papier waarop een naald grillige lijnen heeft gekrast, zoals bij een leugendetector in films.
“De Aarde liegt nooit.”, denk ik. Maar ik zeg niets.
Er is koffie. Die drink ik niet. Ik heb wel dorst. En ik wil naar huis. 

Izaak

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paasvuur

Rubberlaarzen 3

De Schaduw van Elvis